AMSTERDAM - Gesproken woord geldt

Welkom Amsterdammers en gasten,

Fijn dat u uw goede voornemens nog een dagje opschort.

Dat geeft mij de kans om u allemaal een gelukkig nieuwjaar te wensen.

Een van de vele goede voornemens die ik had toen ik bijna een half jaar geleden werd geïnstalleerd was om elke week te roeien. Het leek me wijs om mijn conditie op peil te houden maar ook om – al is het maar een uur – in de drukte van werk en stad een moment van stilte en overdenking te hebben.

De drie keer dat ik in de afgelopen maanden over de Amstel voer was ik telkens getroffen door de bijna intimiderende schoonheid van de stad. De bruggen, het Amstelhotel, Carré, de rechte rijen huizen aan de Weesperzijde.

En telkens moest ik denken aan de schrijfster Rebecca Solnit die het roeien gebruikt als een metafoor van hoop. Als je roeit, zegt ze, ga je achterwaarts vooruit.

Je hebt de blik op het verleden gericht en beweegt je een onbekende toekomst in. Hoop, zegt ze, is het omarmen van het onbekende. Hoop onderscheidt zich van optimisme en pessimisme: in beide gevallen is er namelijk de zekerheid dat het dan wel fout, dan wel goed zal gaan.

We leven in hoopvolle, en ook spannende tijden.

De stad groeit, er wordt in een recordtempo gebouwd. Ondernemers zien hun bedrijven groeien. De jeugdwerkloosheid werd in de afgelopen jaren bijna gehalveerd. Tegelijkertijd kunnen veel mensen geen betaalbare woning vinden. En sommige groei is ongewenst. Teveel Amsterdamse jongeren denken dat drugshandel ze meer geld en aanzien oplevert dan een opleiding of werk.

Terwijl Amsterdam groeit, wordt vaak de vraag gesteld “Van Wie is de Stad?”. Een terechte, maar ook een onbevredigende vraag. Omdat het enige mogelijke antwoord, namelijk “van iedereen”, lang niet door iedereen zo wordt gevoeld.

Niet iedereen heeft deel aan de groei, aan de stijgende welvaart of aan de kansen die de stad biedt.

Natuurlijk kent een grote en open stad altijd sociale problemen en misdaad. Maar het is onverdraaglijk als postcodes verraden waar schulden, overlast, drugscriminaliteit, huiselijk geweld en sociale spanningen samenkomen en mensen gevangen houden.

Voor het stadsbestuur geldt dat we deze problemen van armoede, ontwrichting en misdaad met voorrang bestrijden. Met concrete maatregelen, en samen met u, en met alle andere betrokken Amsterdammers.

Beter misschien dan de vraag te beantwoorden, ‘Van wie is de stad?’ …… is te vragen ‘Wat is Amsterdam?’. En na een half jaar bij talloze mensen op bezoek te zijn geweest, in buurtcentra, bij ondernemersverenigingen, is mijn ondubbelzinnige antwoord: een plek van hoop.

Dat ligt besloten in haar historie - in de verwachtingen die generaties migranten hadden die zich hier vestigden, waarmee arbeiderskinderen op onze middelbare scholen omhoog klommen en die het hart vormden van alle protestbewegingen, van jongeren, van homo’s en van vrouwen, die door de Amsterdamse straten trokken.

Amsterdam bewaren als een plek van hoop, is ook de opdracht voor de komende jaren.

En het is overal om ons heen aanwezig, ook – en juist – als Amsterdammers het hoofd bieden aan de grootste problemen.

Ik zag het tijdens het wereld-aidscongres afgelopen zomer waar onze stad haar naam waar maakt als koploper in het gevecht tegen hiv en aids.

Bij de IMC-weekendschool, die dit najaar haar 20-jarig bestaan vierde en waar net zo lang al duizenden kinderen een wijdere blik op de wereld krijgen, en de kennis en het zelfvertrouwen om hun eigen toekomst te kiezen.

Of in noord, waar veteranen met PTSS een inloophuis hebben ingericht: door anderen te helpen, helpen zij zichzelf. En even verderop, in de Banne, in het buurthuis, helpen jongeren andere jongeren hun toekomst op te bouwen.

Hoop was er ook bij de Amsterdam Economic Board, waar ondernemers maar ook bijvoorbeeld de universiteiten samen plannen maken om de sociale veerkracht van de stad te versterken.

En bij Vereniging Ons Suriname en The Black Archives, waar men zelfbewust onze verborgen geschiedenis blootlegt en onze stad met nieuwe perspectieven verrijkt.

Een paar weken terug ontving ik samen met wethouder Groot Wassink 25, meestens migrantenvrouwen in de ambtswoning. Hoewel, er kwamen er vijftig want ze hadden allemaal een vriendin meegenomen.

Iedereen had een verhaal, iedereen wilde bijdragen aan de stad, als opvoeder, als vrije burger. Niemand wilde nog, zoals één van de vrouwen het zei, onzichtbaar zijn. Over een paar maanden zien we elkaar weer. Met drie keer zoveel omdat iedereen weer een vriendin – of twee - mag meenemen.

Onze stad kan, zoals socioloog Saskia Sassen schreef: “een plek zijn waar mensen zonder macht, geschiedenis en cultuur maken”. Een plek – met andere woorden - van hoop.

Een plek waar we zuinig zijn op ons erfgoed en onze geschiedenis koesteren. Niet om ons vast te ketenen aan onveranderlijke symbolen en tradities maar om juist achterwaarts vooruit te kunnen roeien onze onbekende toekomst in.

Want met de traditie als kunstzinnige en vrije stad hoeven we het debat niet te schuwen. Als historische handelsstad hebben we het in ons om dat wat nieuw en anders is nieuwsgierig tegemoet te treden en om onze onderlinge geschillen te beslechten.

Beste gasten ….. dat wens ik u, mij zelf en onze stad toe voor het komende jaar en de jaren erna: het vermogen om het onbekende te omarmen, om hoopvol te zijn.

Zodat straks in 2025, als Amsterdam 750 jaar bestaat, en we elkaar weer hier treffen (in deze of in een andere hoedanigheid), er een netwerk van vrouwen is dat – niet de ambtswoning - maar inmiddels de arena vult.

En dat we kunnen vieren dat onze stad wereldberoemd is, niet alleen door het Concertgebouworkest, het Rijks en de Wallen, maar ook door de streetartists in Nieuw-West, de rappers in Noord en de modeontwerpers in Zuidoost.

Ik wens u een hoopvol 2019!